Fr

BLUE

Olivier Bailly (Médor): "Het serendipiteitsidee was tien jaar geleden nog geen propositie, maar is het nu wel"

Vrijdag 27 September 2024

Olivier Bailly (Médor):

De grote Belgische printmediabedrijven mogen zich dan wel op de borst kloppen voor hun expansiedrang en de uitbouw en digitalisering van de nieuwsmedia, maar op het vlak van onderzoeksjournalistiek staan ze, eufemistisch uitgedrukt, al lang niet meer op de eerste rij. Het Belgische Médor, bekend van zijn Franstalige printmagazine dat vier keer per jaar verschijnt, neemt in de schaduw die journalistieke honneurs waar. Het vierde zopas de tiende verjaardag van zijn coöperatie. We spraken met een van de oprichters, Olivier Bailly.

Het 36ste nummer van Médor is net verschenen op het moment van interviewen, een nummer waaraan Bailly overigens niet meewerkte, want Médor werkt met roulerende hoofdredacteurs of piloten zoals ze het zelf noemen. Het is maar een van de originele elementen in het model dat Médor heeft ontworpen voor zijn journalistieke project. Die kiem daarvan werd in 2012 gelegd door een handvol journalisten dat op zoek was naar alternatieve plekken voor onafhankelijke onderzoeksjournalistiek. Het idee van een eigen magazine lag al snel op tafel en het groepje breidde uit tot negentien leden onder wie zeven journalisten, een fotograaf, illustratoren, een developer, grafisch ontwerpers en communicatiespecialisten. Na twee jaar voorbereiding werd met een coöperatie het geschikte model gevonden en een jaar later lag het eerste nummer er, samen met een eerste klacht van het grootkapitaal (maar daarover later meer). Na tien jaar staat de teller op 1.900 leden en 3.608 abonnees... 

Hoe run je een magazine in een coöperatief model?

Die 1.900 coöperanten moet je meer zien als financiële steun. Ze staan garant voor de onafhankelijkheid van Médor. We zouden de rijkdom van onze coöperanten graag beter benutten, maar dat is echt een ander vak. We vinden de tijd en de energie niet om ons daarmee bezig te houden en het zou ten koste gaan van ons journalistieke project. Dat wil niet zeggen dat ons coöperatief model een dekmantel is. Elk lid wordt uitgenodigd voor de jaarlijkse algemene vergadering, maar in de praktijk komen er maar weinig mensen opdagen.

Welke overheidssteun krijgen jullie?

80% van onze omzet komt uit abonnementen en de losse verkoop; 2 of 3% uit reclame en de rest is overheidssteun via ‘Le service général de l'Audiovisuel et des Médias’ van de Fédération Wallonie-Bruxelles en diens hulp aan de periodieke geschreven pers. Tot nu toe ontvingen we 66.666 euro per jaar, een plafond opgelegd door de Europese Unie. Sinds 2024 zijn de regels veranderd en is de steun niet langer aan dit plafond gebonden. We hopen om voortaan 75.000 euro te mogen ontvangen.

Printbladen worden geconfronteerd met twee grote uitdagingen: meer en meer krantenwinkels die verdwijnen en dus minder verkooppunten en fysieke aanwezigheid én de switch naar digital. In welke mate is dit problematisch voor een blad als Médor?

Toen Médor van start ging, doemden die kwesties al op aan de horizon, zeker de digitalisering. Desalniettemin besloten we om een printmagazine te lanceren. Het leek ons het meest leefbare businessmodel. Maar bovenal lezen we allemaal zelf graag op papier en willen we een mooi object uitgeven. We publiceren in Médor redelijk lange teksten en dat is wellicht niet de meest ideale match met digital. We gebruiken het voor datavisualisatie en participatieve projecten, maar het klopt dat we het potentieel dat digital ons kan bieden, te weinig benutten.

Anderzijds staat Médor voornamelijk bekend voor zijn printuitgave. De sluiting van alsmaar meer krantenwinkels baart me meer zorgen. Het maakt me ook droevig, omdat ik het de plaats bij uitstek vind waar mensen, die er hun sigaretten halen of de Lotto invullen, met nieuws en printmedia in contact kunnen komen. De sluiting van krantenwinkels zorgt echt voor moeilijkheden in ons model. We zijn wel aanwezig in andere soorten plaatsen, maar ik zie momenteel geen alternatief distributiesysteem voor Wallonië en Brussel en ik zie Médor ook niet overstappen naar een digital-only model. Voorlopig houden we wel stand. We verkopen ongeveer 6.000 exemplaren per nummer in Franstalig België.

Heeft Médor meer lezers nodig om te overleven?

Ja. Ons doel is om tegen het einde van het jaar 3.800 abonnees te hebben. Maar als de kaalslag bij de krantenwinkels zich voortzet, zullen we er nog meer nodig hebben. Het grootste vraagstuk is het vinden van alternatieve distributiesystemen om Médor te promoten en verkopen.

Momenteel verzamelen jullie extra fondsen bij lezers. Waarvoor zullen die dienen?

Al de softwaretools die we bij Médor gebruiken, meer bepaald de grafische programma’s en de CRM, enz., zijn opensource programma’s die we zelf coderen. Die hebben een update nodig. Daartoe willen we nieuwe mensen warm maken om lid te worden van onze coöperatie. Onze ambitie is om 80.000 euro op te halen (momenteel staat de teller op ongeveer 25.000 euro, nvdr.). De keuze om met die opensource programma’s te werken is ook een keuze voor onafhankelijkheid. Het is niet altijd het meest efficiënte model geweest, maar we denken dat we veerkrachtiger zijn als we dit zelf in de hand hebben. Als Adobe Indesign morgen de boeken neerlegt, is dat een beslissing die ver van ons bed wordt genomen. We willen niet afhankelijk zijn van dit soort spelers. Het werken met opensource tools is voor ons een teken van robuustheid.
Médor inspireert zich op het concept van de Franse bioloog Olivier Hamant over een robuuste samenleving, wat het tegenovergestelde is van de prestatiemaatschappij, een samenleving die altijd meer wil, altijd efficiënter wil zijn.
Op jullie website staat een lange tekst over ‘een robuuste journalistiek’. Kan je die even samenvatten?

Deze tekst hebben we geschreven naar aanleiding van onze tiende verjaardag, om aan te geven welke soort journalistiek we met Médor verdedigen. Dit concept van robuustheid ontleenden we aan de bioloog Olivier Hamant. Hij duidde dit in zijn essay ‘La troisième voie du vivant’. Hamant stelt een robuuste samenleving voor, wat het tegenovergestelde is van de prestatiemaatschappij, een samenleving die altijd meer wil, altijd efficiënter wil zijn…Hij zegt dat er in tijden van grote verandering en disruptie een ding is dat we weten, namelijk dat we niet weten wat er met ons gaat gebeuren. De beste manier om daarmee om te gaan is een organisatie te ontwikkelen die niet aangepast is, maar zich kan aanpassen aan verandering. Om dit minder abstract te maken, geeft hij het voorbeeld van het menselijk lichaam dat volgens hem voor 80% werkt om min of meer goed te kunnen functioneren. Als het zich moet aanpassen aan een bacterie, kan het door koorts te maken zijn prestaties verhogen om deze bacteriën te bestrijden. Maar het kan dit slechts gedurende een bepaalde tijd doen. De samenleving die hij voorstelt, is er een die voor 80% functioneert, net om die momenten van stress en van uitputtende prestaties, te kunnen opvangen.

Wie inspireert jullie in België of elders op het vlak van journalistiek?

Apache in Vlaanderen is zeker een inspiratie. Het werkt volgens een coöperatief model en doet aan gedegen onderzoeksjournalistiek. Dat zijn twee elementen die ook in onze identiteit zitten. Toen Médor startte, waren er in Frankrijk twee dominante titels, elk met een eigen stijl: Mediapart, dat digitaal is en focust op onderzoeksjournalistiek; en het driemaandelijkse blad La revue XXI dat zich specialiseert in literaire journalistiek. Médor is een beetje het bastaardkind van deze twee.

Wat is het grootste verschil tussen de Médor van toen en die van nu?

De naam, de prijs, het formaat, het aantal pagina’s en de redactionele lijn zijn onveranderd gebleven. De mensen die mee aan de wieg stonden van het blad zijn quasi allemaal nog betrokken bij Médor. Dat maakt me zeer blij. Het is de vrucht van de lange reflectieperiode die aan de start van de coöperatie en het magazine is voorafgegaan. De keuzes van toen, of ze nu goed of slecht waren, en de motivaties erachter waren doordacht en dat zorgt nu voor een solide structuur. Toen we begonnen, hadden we geen enkele ervaring met het uitgeven van een blad. We waren extreem zwak op het vlak van administratie, het beheren van de abonnementen, enz. Het werken met opensource software kwam ook met vele hersenbrekers. Ik herinner me eindeloze en nachtelijke ‘bouclages’… Vandaag kijken we nostalgisch naar deze rock-'n-roll-tijden, maar Médor is wel stabieler en georganiseerder dan toen.

De aantrekkingskracht van Médor lijkt te liggen in de combinatie van onderzoeksjournalistiek met een kwalitatieve storytelling, een kleurrijke maquette én luchtige rubrieken zoals de zoekertjes aan het begin van het blad.

Onze grafische designers studeerden allemaal aan ERG, een school die bekendstaat om zijn beeldtaal die niet mainstream is. We gaan telkens op zoek naar illustraties naargelang het artikel. We zijn uiteraard niet het enige magazine dat dit doet, maar we doen het wel systematisch. We zetten nooit een Belga-foto bij de artikels, noch gebruiken we AI voor de foto’s.

Hoe kijk je naar AI in journalistieke projecten?

Bij Médor houden we vooral van artisanale intelligentie! Ik geloof wel dat je met AI en met data geweldige dingen kunt doen in de journalistiek. Dit jaar waren er voor het eerst twee Pulitzer Prize winnaars die AI gebruikt hadden in hun project. Een was het project van een team van The New York Times over de oorlog in Gaza. Het had een machine learning tool getraind die de kraters kon identificeren die waren veroorzaakt door bommen van 2.000 pond, een van de grootste bommen in het wapenarsenaal van Israël. The Times gebruikte de tool om satellietbeelden te bekijken en te bevestigen dat honderden van deze bommen door het Israëlische leger in het zuiden van Gaza waren gegooid, en dan vooral in gebieden die als veilig voor burgers waren gemarkeerd… Dat soort projecten is verbluffend. Als we het hebben over AI tools die illustratoren of fotografen zullen vervangen, ben ik echter niet meer enthousiast. Op het einde van de dag wil ik het liefst met mijn collega’s een pint drinken in plaats van met een computer.

In welke mate past Médor zijn content aan zijn lezerspubliek aan?

We kennen de leeftijd van onze lezers niet. Op het feestje voor onze tiende verjaardag waren er opvallend veel jonge mensen, maar instinctief denk ik dat onze lezers vooral mensen zijn die werken en dus al een zekere koopkracht hebben, gezien de prijs van ons blad, de langere teksten, het feit dat je moet betalen voor content. Ik ben er trouwens geen voorstander van om ons publiek te leren kennen. Ik vertrouw op de intelligentie van onze journalisten en lezers. Wij concentreren ons op het maken van goeie stukken. Of die nu door een 70-jarige die op het platteland woont of een 30-jarige uit Brussel gelezen worden, zal mijn denkwijze niet veranderen. Ik heb geen zin in dit soort beschouwingen.

Het concept van serendipiteit lijkt een relict uit een niet zo ver verleden, maar is nog steeds relevant voor een grote groep mensen.

Mensen willen iets anders ontdekken dan wat de algoritmes of hun bubbel hen biedt. Het idee om verrassend of onverwacht te zijn voor een lezer was tien jaar geleden nog geen propositie voor een uitgever, maar is het nu wel. Médor is een generalist die stukken aanbiedt die mensen niet verwachten. We hebben allemaal veel verschillende interesses en leren graag bij. Het gaat om nieuwsgierigheid en ook de Médor-lezer is nieuwsgierig.

Jullie zetten bij sommige artikels ook in op een participatieve strategie. Wat houdt dat in?

Een van onze journalisten houdt zich daar de laatste jaren mee bezig. Het doel is om onze stukken te verrijken en beter te maken. Het is ook een manier om de digitale kanalen op een slimmere manier te gebruiken. We doen dit vrij vaak voor artikels rond gezondheid. In plaats van enkel ideeën van de redactie te krijgen, proberen we bijvoorbeeld om via workshops mensen uit de gezondheidssector uit te nodigen die ons zeggen wat er bijvoorbeeld fout loopt in hun vak. Vervolgens verzamelen we getuigenissen via de sociale media. Ik geef als voorbeeld ons stuk over de scouts. Het kwam ons ter ore dat er een probleem was met geweld en meer bepaald bij het ritueel van de totemisatie. Na een eerste rondvraag in onze kring, lanceerden we een oproep tot getuigen op de sociale media en dat wierp zijn vruchten af. Een co-creatie van nieuws zou ik het nog niet durven noemen, maar ik vind deze digitale projecten wel relevant en we willen dit blijven doen.

Apache is in het verleden geïntimideerd en gedagvaard na zijn berichtgeving over projectontwikkelaar Land Invest Group en diens omstreden bouwprojecten en banden met prominente politici. Met welke dagvaardingen heeft Médor al te maken gehad en hoe ga je daar als kleine uitgever mee om?

Bij ons eerste nummer in 2015 was er de dagvaarding van het Luikse farmabedrijf Mithra (indertijd met Marc Coucke als een van zijn belangrijkste aandeelhouders, nvdr.) na een artikel over de beursintroductie van dat bedrijf. Voorts hebben we onze portie van brieven van advocaten wel gehad. Momenteel is er een proces gaande tegen Médor en zijn journalist Cedric Vallent, aangespannen door het bedrijf Socfin, een agro-industriële multinational gespecialiseerd in palmolie en rubber op het Afrikaanse en Aziatische continent. De groep van de Franse miljardair en mediamagnaat Vincent Bolloré heeft een aandeel van 39,8% in het bedrijf. De uitspraak valt over zes maanden tot een jaar. In se gaat onze journalistiek eigenlijk weinig over dit soort machtspersonen, over de mensen die het altijd voor het zeggen hebben. We geven liever aandacht aan de interessante mensen die zich in de schaduw of de marge bevinden en die weinig tot nooit aan het woord komen. Dat is, vind ik, een mooie karaktertrek van Médor.

Bart Cattaert

Archief / BLUE